Gepubliceerd op 26 september 2022
Leestijd 5 min.

Interactie is het sleutelwoord bij begrijpend lezen. Wanneer kinderen in gesprek zijn over de tekst en deze actief verwerken ontstaat er beter begrip. Activerende werkvormen helpen om hier structuur aan te geven:

Beurtgooi:

Oriëntatie op de tekst is een belangrijk fase voordat de kinderen de tekst gaan lezen. Door middel van beurtgooi wordt bij alle kinderen de voorkennis geactiveerd:

  • De kinderen gaan staan in teams van 4
  • Ieder team heeft een balletje dat niet stuitert
  • De leerkracht geeft het onderwerp aan
  • De kinderen krijgen denktijd
  • De teamleden gooien de bal rond
  • Wie de bal krijgt vertelt wat hij/zij al weet over het onderwerp
  • Het teamlid gooit verder en de volgende geeft antwoord (geen retourballen).

Mindmap/woordveld:

Deze werkvorm hoort bij de oriëntatiefase en de fase na het lezen. De kinderen maken in tweetallen een mindmap of woordveld bij het onderwerp van de tekst: wat weten ze er al van? Na het lezen vullen ze de informatie met een andere kleur aan: wat weten we nu nog meer over het onderwerp na het lezen van de tekst? Hierdoor is leren duidelijk zichtbaar.

Goede volgorde bepalen:

Na de oriëntatie gaan de kinderen de tekst eerst globaal lezen. In teams van 3 leerlingen krijgen de kinderen de tekst. Deze is echter in 4 stukken geknipt en de titel is niet zichtbaar (tijdens de fase van de oriëntatie sla je dit keer dus ook de titel over). De kinderen moeten samen de goede volgorde van de tekst bepalen. Door over de tekst in gesprek te zijn ontstaat al het eerste begrip. Hierna lezen de kinderen de tekst grondig, zodat beter tekstbegrip ontstaat.

Venn diagram:

De kinderen krijgen in 3-tallen een venndiagram. Dit gebruiken ze om eigenschappen met elkaar te vergeleken en te bepalen welke overlap er is. In de linker cirkel schrijven of tekenen de kinderen wat de eigenschappen zijn van bijvoorbeeld hoofdpersoon 1 en in de rechter cirkel van hoofdpersoon 2. In het deel van de cirkel dat overlapt komen de eigenschappen die voor beide hoofdpersonen gelden. Ook hier is de interactie dat tussen de kinderen ontstaat het meest belangrijk. Het zou ook gebruikt kunnen worden om onderwijs op school en thuis te vergelijken: in de linker cirkel komen de kenmerken die alleen voor school gelden, in de rechter wat alleen voor thuisonderwijs geldt en in het midden wat voor beiden van toepassing is.

Dobbelen:

De kinderen vormen tweetallen en stellen vragen aan elkaar na het lezen. Om de beurt gooien ze de dobbelsteen en bedenken ze een vraag met dat woord over de tekst (het antwoord moet in de tekst staan):

  1. = hoe?
  2. = wie?
  3. = wanneer?
  4. = waar?
  5. = wat?
  6. = waarom?

Lees & vraag:

  • De kinderen vormen tweetallen.
  • Leerling A leest een alinea voor aan leerling B en bedenkt vervolgens een vraag over deze alinea. Leerling B beantwoordt deze vraag.
  • Leerling B leest de volgende alinea voor aan leerling A en bedenkt hier een vraag bij. Leerling A beantwoordt deze vraag.
  • Zo wordt om en om de hele tekst gelezen en wordt er bij iedere alinea door de lezer een vraag bedacht.

Tijdlijn:

Kinderen maken in drietallen na het lezen een tijdlijn waar alle gebeurtenissen in de tekst op komen te staan in chronologische volgorde. Op deze manier ontstaat er een grafische samenvatting.